Suriname 2018 > rondzendbrieven > brief 1: Noord Suriname
Eerste rondzendbrief Suriname 2018

Eerste rondzendbrief Suriname 2018

[Verzonden op 18-2-2018 vanuit Paramaribo]

Vertrek naar Suriname

Vanuit de hut op palen kijken we – midden in het Bigi Pan meer – uit over het grote meer omzoomd door mangrovebos. We gaan zo ontbijten dus nog mooi even tijd om aan de brief te beginnen. We reizen dit keer door Suriname. We maken uitstapjes naar verschillende delen van Suriname. Eerst gaan we naar het westen onder meer naar het vogelmeer Bigi Pan met zijn rode ibissen, dan richting oosten en vervolgens de jungle in, eerst een week lang met een wildlife gids en daarna naar Palumeu dat zuidelijker ligt. Net als andere keren hebben we de reis van tevoren helemaal uitgestippeld. Dit keer met Suriname Holidays, een reisbureau dat alleen Suriname doet, het land door en door kent en erg goed luistert naar wat wij wel en niet willen. De vogels, het huis en de buurpoes laten we gerust achter, daar zorgt A., onze oppas, voor.

Donderdagavond zijn we aangekomen en inmiddels is het zondagochtend. We starten donderdagochtend al vroeg om zeker te zijn van een tijdige aankomst op Schiphol en de rode buurpoes is blij dat we ook eens op tijd opstaan en zit al om half vijf voor het raam te wachten om binnengelaten te worden. Het vertrek had beter kunnen verlopen. Thuis bij het ontbijt, proef ik wel een heel hard stuk in het brood. En nee, het is geen brood het is een flink brok van mijn achterste kies. Waarom gebeuren dit soort dingen altijd juist op zulke momenten? We wachten maar af hoe het grote holle gat achterin zich gaat gedragen. Onderweg in de trein merkt Rik dat zijn horloge weg is. Waarschijnlijk is het losgeschoten bij het omdoen van de rugzak. Misschien dat A. het nog vindt op de keukenvloer, maar voor hetzelfde geld is het onderweg pas weggegleden. Gelukkig hebben ze in de dure juwelierszaken op Schiphol ook goedkope horloges, dus nu is Rik weer bij de tijd.

Groningen

De vlucht verloopt soepel, in tegenstelling tot de controle bij de douane in Suriname en de bagageafhandeling. We landen om half vijf en om zes uur staan we nog steeds te wachten op de bagage. Uiteindelijk komt de eerste rugzak, maar dan rijdt de bagagekar weg en blijft het stil. Navraag leert dat ze meer bagage verwachten, maar die laat erg lang op zich wachten. Als de band koffer na koffer uitspuwt zonder rugzak, beginnen we al te vrezen dat de rugzak voor een keer toch een eigen bestemming heeft gekozen. Maar gelukkig, uiteindelijk komt de zwarte zak met gekleurde riem toch tevoorschijn en is ons gezinnetje weer compleet. Desmond wacht ons op en rijdt ons naar Groningen, op zo’n 1,5 uur rijden. We logeren in een heerlijk appartement met beneden een huiskamer, keuken en badkamer en boven twee slaapkamers. Erg lang genieten we er de eerste dag niet meer van, want na het installeren is het even over negenen en dat voelt voor ons toch echt als over enen ’s nachts en dat is na het vroege opstaan ruim tijd om naar bed te gaan.

Na een goede nacht worden we gewekt door een kakofonie aan vogelgeluiden. Rik heeft ‘s nachts ook de brulapen gehoord, maar die moeten toch echt beter hun best doen, wil ik ze horen. Ons ontbijt staat klaar in de koelkast en als we buiten onder de veranda van de vers gebakken broodjes genieten vliegen de vogels al om ons oren. Zodoende zitten we al tijdens het ontbijt met kijker en fototoestel om te genieten van al het moois. Met de fiets gaan we op pad naar Groningen. We zitten 4,5 km buiten Groningen en over die afstand fietsen we 1,5 uur omdat er onderweg veel te zien is. De eerste prachtige vogels hebben we al te pakken.

Baby luiaard in opvangcentrum bij Groningen (Suriname)

Baby luiaard in opvangcentrum bij Groningen (Suriname)

‘s Middags gaan we op bezoek bij het luiaardopvangcentrum. Dat bestaat al langer, maar is recent verhuisd van de stad (Paramaribo) naar hier. Ze zijn nog niet officieel open, maar we mogen toch rondkijken. Behalve luiaards vangen ze hier ook miereneters en gordeldieren op. Het zijn afgedankte huisdieren, weesdieren waarvan de moeder geschoten is of gewonde dieren. Als de dieren goed genoeg zijn, zitten ze in open kooien en kunnen ze zelf het bos intrekken. Soms worden dieren elders uitgezet. Als wij er zijn, hebben ze alleen twee kleine weesluiaards. De kleinste van de twee moet leren om zelf te klimmen. Daarom wordt hij met zijn surrogaatmoeder (een lichtblauwe zachte knuffel die hij stevig vasthoudt) naar de oefenboom gebracht. Hij wil niet en omklemt blauwe nepmams stevig. Gelukkig wil de grotere wel klimmen en daar kan hij het mooi van afkijken. Als we later terugkomen, is hij toch voorzichtig aan het klauteren. De boommiereneter missen we net. Een paar dagen geleden is hij vertrokken naar het bos. Alleen ‘s nachts komt hij nog terug naar zijn hok omdat er dan nog een lekker hapje voor hem staat. Op de terugweg van het centrum hebben we geluk. Eerst zien we een grote groep doodshoofdsaapjes en later zien we nog onze eerste toekan (een kleine soort) in een tuin.

Na ons dagje bij Groningen gaan we met meneer Gummels – zo noemt iedereen hem – op stap. Voordat ik daaraan begin eerst een stukje over Suriname zelf.

Over Suriname

Vanaf 3000 voor Christus werd het gebied van het huidige Suriname bewoond door diverse inheemse bevolkingsgroepen zoals de Arowakken, Karaïben, Akuriyo, Trio, Warau en Wayana. Vanaf 1650 vonden (succesvolle) kolonisatiepogingen plaats. Allereerst door de Engelsman Francis Willoughby. De Engelsen legden plantages aan, waarbij slaven werden ingezet als arbeiders. Door de grote sterfte en het verzet onder de inheemse bevolking, werd besloten om slaven uit Afrika en deels uit andere kolonies te halen. In 1667, tijdens de Tweede Engels-Nederlandse oorlog, veroverde Abraham Crijnssen Suriname op de Engelsen onder leiding van William Byam en Fort Willoughby werd herdoopt in Fort Zeelandia. Bij de Vrede van Breda in datzelfde jaar werd hier en daar wat uitgeruild en eisten de Engelsen Suriname niet terug. Bij de vrede van Westminster in 1674 na de Derde Engels-Nederlandse Oorlog werd Suriname officieel aan Nederland toegewezen, terwijl Engeland Nieuw Amsterdam – het latere New York – toegewezen kreeg. In 1683 werd de Sociëteit van Suriname opgericht. De eerste gouverneur van Suriname, Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, stond onder bewind van de sociëteit en had een derde van de rechten op Suriname aangekocht. De West-Indische Compagnie (WIC) en de stad Amsterdam bezaten elk ook een derde.

Onder het Nederlands regime werd Suriname een welvarende kolonie die suiker, cacao, koffie en katoen produceerde. Er waren meer dan 400 plantages en om het geheel te beschermen, werd Fort Nieuw Amsterdam gebouwd. De plantage economie dreef op slavenarbeid. Geschat wordt dat in de 17e en 18e eeuw zo’n 300.000 Afrikanen vanuit West- en Centraal Afrika werden verscheept. Dit getal is nog schrijnender als je bedenkt dat de populatie slaven op de plantages (en waar konden ze anders heen) nooit groter is geweest dan 50.000. Een huiveringwekkend verhaal is dat van het wrak van ‘De Leusden’. Op 1 januari 1738 kwam het schip met als ’lading’ 700 slaven uit Elmina vlak voor de kust van Suriname in een tropische storm terecht en liep vast op een zandbank. In de hoop dat het tij het schip weer van de zandbank zou tillen, besloot de Zweedse kapitein om niet te evacueren, maar stond de gevangenen een maaltijd aan dek toe. Helaas brak het roer en stroomde het water binnen. Uit angst voor een oproer, stuurde de kapitein de slaven weer terug naar hun benedendekken en gaf de bemanning opdracht de luiken naar die dekken te verzegelen. De volgende ochtend verliet de kapitein samen met 72 bemanningsleden, 16 slaven en een gouden kistje het schip met de reddingsboten. De 16 slaven verkochten ze later op de markt, de overige slaven stierven aan boord de verdrinkingsdood.

De grootste bedreiging van de plantages kwam uiteindelijk niet van buitenaf, maar van binnenuit. In de loop van de 18e eeuw vluchtten veel slaven de wildernis in en deze, onder de naam Marrons bekende, gevluchte slaven organiseerden zich in groepen. Die groepen plunderden de plantages op zoek naar voedsel, goederen en vrouwen. Eind 18 e eeuw ging de WIC failliet, terwijl de familie van Aerssen haar bezit al eerder had verkocht. Zo werd Amsterdam de enig belanghebbende. Rond 1900 werd het land tweemaal kort bezet door de Engelsen, wat leidde tot Britse en Schotse plantages in de buurt van wat nu de districten Nickerie en Coronie zijn. Onder internationale druk en druk van de Surinaamse Onafhankelijkheidsstrijders werd op 1 juli 1863 de slavernij opgeheven. Daarna gold het zogenaamde 'staatstoezicht', dat tot 1873 iedere ex-slaaf verplichtte om een werkrelatie aan te gaan met een plantage, tenzij men een ambacht ging uitvoeren. Ter compensatie van het resulterende tekort aan arbeidskrachten op de plantages werden contractarbeiders uit Brits-Indië, China, Nederlands-Indië en het Midden-Oosten naar Suriname gebracht. Eind 19e eeuw waren veel plantages door plunderingen, gebrek aan arbeidskrachten en een veranderende markt ten onder gegaan. In plaats daarvan richtte het land zich op mijnbouw. In eerste instantie ging het vooral om goud, later werd ook de bauxietwinning een belangrijke economische factor.

De depressie van de jaren 30 raakte Suriname hard en tegelijk begon de roep om onafhankelijkheid sterker te worden. Een belangrijk leider daarbij was Anton de Kom die tijdens een protest werd gearresteerd en later werd verbannen naar Nederland. In 1954 werd Suriname een land binnen het Koninkrijksverband. Op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk. Gouverneur Ferrier, premier Den Uyl en Koningin Juliana ondertekenden het verdrag. Sindsdien is de officiële benaming Republiek Suriname. Ferrier werd de eerste president van de nieuwe Zuid-Amerikaanse staat. In 1980 vond een staatsgreep plaats onder leiding van de onderofficier Desi Bouterse. De toen geldende grondwet werd buiten werking gesteld en de president moest gedwongen aftreden. Onder het militaire regime van Bouterse gold een avondklok in Paramaribo, beperkte persvrijheid en een ban op politieke partijen. Corruptie vierde hoogtij en er vonden politieke moorden plaats, waarvan de decembermoorden van 1982 de bekendste en meest besproken zijn. 15 prominente journalisten, wetenschappers, juristen en andere critici van het bewind werden gemarteld en vermoord in Fort Zeelandia. De buitenlandse hulp werd opgeschort en onder druk van het buitenland en een economische crisis moesten de militaire machthebbers onderhandelen over een terugkeer naar democratie. Ondertussen groeide het verzet van de Marrons in het oosten onder leiding van Ronnie Brunswijk in 1986 uit tot een burgeroorlog. Aanleiding waren de behandeling van de Marrons door het regime van Bouterse en het dispuut over de controle van de cocaïnehandel die mooi het vacuüm van de ontbrekende hulpgelden kon opvullen.

In 1987 werd bij referendum een nieuwe grondwet aanvaard en in november van datzelfde jaar werden verkiezingen gehouden die gewonnen werden door het Front voor Democratie en Ontwikkeling, een drie-partijen alliantie. De NDP (Nationale Democratische Partij) van Bouterse werd gemarginaliseerd, maar Bouterse bleef dankzij de nieuwe grondwet wel hoofd van het leger en zette de nieuw gekozen president buiten spel. De verkiezingen van 1991, 1996, 2000 en 2005 leverden overwinningen op voor het Nieuwe Front voor Democratie en Ontwikkeling en tot driemaal toe werd Ronald Venetiaan door de Nationale Assemblee tot president uitgeroepen. Na democratische verkiezingen in 2010 werd ex-dictator Bouterse tot verbazing van velen, gekozen tot president. Door een dubieuze wet uit 2012 geniet hij onschendbaarheid voor de misdaden gepleegd tijdens het militaire regime en ook zijn rol in de drugshandel blijft controversieel. We hebben hier nog niemand gesproken die een goed woord over heeft voor Bouterse en als we vragen hoe het kan dat hij dan toch verkozen is, horen we steeds weer dat er gefraudeerd is met de verkiezingen. Sinds Bouterse aan de macht is, is het begrotingsoverschot als sneeuw voor de zon verdwenen en is er zoveel geld zoek geraakt dat er miljarden naar buitenlandse rekeningen moet zijn gesluisd. Ondanks de verbazingwekkende benoeming van Bouterse als president geldt het land nu als een veilig en stabiel land.

Suriname heeft een oppervlakte van 163.820 km2 en in daarmee ongeveer vier keer zo groot als Nederland. Met een bevolking van nog geen 600.000 inwoners van wie de helft in of rond Paramaribo woont, kan je je dus voorstellen dat de rest van het land erg leeg is. Het noordelijke kustgedeelte van zo’n 30 – 100 km breed is moerasgebied en savannegebied. 80-90% van het land bestaat uit tropisch regenwoud en grote delen daarvan zijn nauwelijks toegankelijk. Suriname heeft een tropisch regenwoud klimaat en dat houdt in dat het er altijd te warm en te vochtig is om van aangenaam weer te kunnen spreken. We zullen het ermee moeten doen. Suriname kent een rijke en gevarieerde flora en fauna en we hopen dus veel planten, vogels en andere dieren te vinden. Natuurlijk kent ook de natuur van Suriname de nodige bedreiging door ontbossing, bauxietwinning en vervuiling door met name goudwinning. Het land heeft een lange historie op het gebied van natuurbescherming en verschillende organisaties zijn actief in het land, maar tegen de enorme corruptie is geen natuurbeschermingsorganisatie opgewassen, zeker niet als blijkt dat jachtopzieners zelf meedoen aan illegale jacht.

Van Groningen naar Wageningen

Na dit Suriname in vogelvlucht verhaal gaan we weer terug naar onze trip met meneer Gummels. Meneer Gummels – die Erik blijkt te heten – heeft 40 jaar als piloot gewerkt en heeft 28 jaar de leiding gehad over de landbouwvliegmaatschappij. Met meneer Gummels gaan we drie dagen op stap. Eerst naar Bigi Pan en dan naar de Maratakka rivier waar meneer Gummels zijn eigen kamp heeft. Onderweg naar het westen stoppen we op diverse plaatsen en meneer Gummels, inmiddels Erik, weet daar veel over te vertellen. Zo ook over Groningen. In 1845 toen het in Nederland economsch niet goed ging, zijn 243 boeren onder de belofte van ingerichte huizen en bouwrijpe grond hiernaartoe gekomen. Toen ze hier aankwamen was er niets behalve wat half afgebouwde hutten en een voor alles onbruikbaar moeras. De Nederlandse boeren, niet gewend aan het tropische klimaat en zeker niet bestand tegen de tropische ziektes, stierven bij bosjes. Een enkeling die overleefde, moest twee dagen varen om zijn spullen in Paramaribo te kunnen verkopen. In 1859 werd het project officieel als mislukt bestempeld en kregen de geluksvogels die nog leefden grond bij Paramaribo aangeboden. Daar wisten de boeren wel raad mee en veel – nu vervallen – plantages, stammen uit die tijd. Eriks overgrootouders hoorden bij die geluksvogels en Erik is dus een echte boeroe: een afstammeling van de boerenkolonisten.

In Coronie zien we de originele slavenhuizen staan en daarna bereiken we Wageningen waar we normaal van huis af minder lang over doen. Wageningen is opgezet als rijstdorp. In 1948 wilde de Nederlandse regering grootscheepse rijstteelt rondom Wageningen realiseren. Ze probeerden Nederlandse boeren daarvoor te interesseren, maar hadden weinig succes. In plaats daarvan zijn ze toen de samenwerking met de universiteit van Wageningen aangegaan. Het project werd een enorm succesverhaal met grote rijstvelden, machinale landbouw en een veredelingsinstituut dat toprassen ontwikkelde. Bij de machinale landbouw komt ook Gumair, de landbouwvliegmaatschappij van Eriks familie om de hoek kijken. Zaaien, bemesten en het sproeien van plaagbestrijders gebeurde vanuit kleine vliegtuigjes. De rijst werd machinaal geoogst en vanuit grote loodsen direct via stortkokers in schepen geladen voor de export. Suriname produceerde veel en kwalitatief erg goede rijst. Bij de onafhankelijkheid heeft de Nederlandse overheid het bedrijf onder kwijtschelding van alle schulden aan Suriname geschonken. Daarna ging het snel bergafwaarts. Het bedrijf werd geplunderd, ging failliet en alles wat los en vast zat is verdwenen. Nu staat er nog een roestige hoge silo met een scheefhangende roestige transportband naar het water als stille getuige van betere tijden.

Bigi Pan

Erik zet ons af voor de boot naar Bigi Pan. Met de boot varen we eerst een stukje over de Nickerierivier en dan over de sleephelling. De sleephelling is een soort kluunbrug voor boten waar ze heel hard op af varen (als de passagiers uitgestapt zijn) om zo hoog mogelijk op de helling te komen. Het laatste stukje moet iedereen meeduwen, totdat de boot over het hoogste punt is en dan moet de stuurman de boot de helling afsturen en zorgen dat hij de boot bijhoudt en er op tijd weer in zit, anders vertrekt de boot alleen. Via een prachtig kanaal met ongelofelijk veel roofvogels die allemaal heerlijk dichtbij komen zitten, bereiken we het grote meer. Midden op het grote meer staan wat gebouwen op palen waaronder dat van ons. We zijn hier met z’n vijven: Sergio onze gids en stuurman, zijn zus Yvonne die het eten maakt, Paul een andere toerist en wij. Sergio kent alle vogels van het Bigi Pan meer en kan ook erg goed vogels vinden. Maar als we een roofvogel tegenkomen die hij niet herkent, valt hij als vogelgids door de mand. Hij vraagt of iemand een vogelboek heeft en natuurlijk heb ik de enige echte vogelgids van Suriname bij me. Als hij ziet hoeveel vogels daarin staat, roept hij uit dat ik toch wel een heel lastige gids heb. Die hij heeft is veel beter, daar staan er veel minder in. Van mijn boek raakt hij maar in de war. Later laat hij zijn gids zien, die alleen de vogels van het kustgebied omvat, een stuk overzichtelijker toch.

Rode ibissen op Bigi Pan

Rode ibissen op Bigi Pan

Tegen zessen vertrekken we opnieuw en wat we dan zien, valt eigenlijk niet in woorden te beschrijven. Vele honderden rode ibissen komen vanuit alle richtingen terug naar hun slaapbomen vlak voor ons neus. Niet alleen de ibissen komen hier hun slaapplaats zoeken maar ook verschillende reigersoorten blijven aanvliegen. De bomen raken voller en voller en op het laatst zijn de bomen overdreven rood gekleurd van alle rode ibissen. Als je een foto uit de verte bekijkt, lijkt het wel een veld klaprozen. We overnachten in het slaapzaaltje achter de gemeenschappelijke ruimte waar wij een smal tweepersoonsbed hebben. ‘s Nachts regent het vreselijk en de wind blaast hard door de openstaande luiken met kleine raampjes. Het geluid van de harde regen op het golfplatendak houdt zelfs mij wakker. Van de klamboe waar we ruzie mee hebben, hebben we halverwege geen last meer. Die is door de harde wind weggeblazen en hangt ‘s morgens ergens in een hoekje van het bed.

De volgende morgen maken we opnieuw met Sergio een mooie vogeltocht over het meer. We varen nu naar de flamingo’s die hier ook in enorme aantallen zijn en zien ook nog een grote groep kaalkopooievaars. De regen weet van geen ophouden en zowel aan het begin als aan het eind gaat de schuif helemaal open en moeten we ons verschuilen onder de grote lange IJsland poncho’s om de boel nog een beetje droog te houden. Na de lunch varen we weer terug. Als we uit de boot stappen worden we opgewacht door Kas en Gerda, de ouders van Sergio en Yvonne en eigenaren van het onderkomen op het meer. Kas en Gerda gaan met ons mee naar Maratakka. Erik heeft Kas meegevraagd omdat wij graag vogels willen zien en Kas daar veel meer van weet dan Erik. Als dat geen service is. Met Kas en Gerda rijden we naar Wageningen. We gaan opnieuw met de boot, nu naar het kamp van Erik aan de Maratakka rivier. Met een crew die bestaat uit Erik, Leroy (bootsman, klusjesman en gids), een andere Yvonne (kok) en Kas en Gerda voelen we ons wel erg goed verzorgd.

Junglekamp Maratakka

Het kamp is geweldig. Het is door Erik (en Leroy) zelf gebouwd en bestaat eigenlijk uit een grote met gaas omgeven kooi waarin een zitgedeelte en keuken is en waar bedden staan. Buiten de kooi is een keurig toilet met spoeling en een douche met rivierwater. Het is een paradijselijk plekje middenin de jungle en aan een prachtige rivier. Door de regen valt de middagtocht in het water, maar ‘s avonds zitten we in het donker op het platform aan de rivier te genieten van de stilte en het moois. Een paar vogels in het bos laten zich nog horen, net als de cicaden. In de verte roept een wat beverige uil en af en toe komen knipperende vuurvliegjes langs. ‘s Nachts slapen we heerlijk op ons bed in het kamp. Het enige wat me niet lukt, is om door de junglegeluiden gewekt te worden. Om 7 uur port Rik me wakker omdat het dan toch wel tijd is om op te staan.

Tijdens het ontbijt op de steiger, vliegen de kiskadees – hier grietjebie genoemd en algemeen voorkomende vogels – af en aan. Bij de steiger is een nestje en je ziet de twee kleine bekjes steeds hard schreeuwen: ‘meer, meer’. Noch de jongen, noch de ouders trekken zich ook maar iets van ons aan. Vandaag hebben we een ontbijt waarbij de prachtige oropendola’s en ara’s overvliegen.

Met Erik, Kas en Leroy bezoeken we Cupido, een verlaten indianendorpje. Maar voordat we daar aanleggen, varen we eerst een stukje door. In een dode palm hebben twee blauw-gele ara’s hun nest gemaakt. Pa en ma zitten saampjes in een andere palmboom op een groot palmblad. Broeden is nu even niet nodig, in de Surinaamse zon blijven de eitjes warm genoeg. Als we dichtbij komen, beginnen ze te krijsen, maar als we op gepaste afstand blijven, kijken ze met schuine kopjes hoe we foto’s nemen en vinden dat wel prima. Cupido is verlaten, omdat de jeugd weggetrokken is naar de stad. Er is nog een familie die er permanent woont. Alleen moeder en schoondochter met twee kleine kindertjes zijn thuis. Vader is op jacht en zoonlief, die maar één been heeft vanwege een verwaarloosde slangenbeet is uit vissen. Erg beperkt lijkt hij door zijn missende been niet te zijn. Hij jaagt als de beste en als hij wil bellen, klimt hij in de hoogste boom, omdat er alleen vanuit de top van die boom bereik is. Behalve deze familie komen er af en toe mensen uit Wageningen om hier hun kostgrondjes te verzorgen. Ze overnachten dan in hun hutten. Het dorp heeft wel een kapitein (hoofd van het dorp) en een enorme batterij aan zonnecellen, waardoor iedereen die er niet is en het gemeenschapshuis voorzien is van elektriciteit. Waarom zijn die zonnecellen er? De overheid wil graag dat het dorpje weer tot leven komt en heeft daarom geïnvesteerd in zonnecellen en batterijen. De 20 batterijen die er stonden zijn op een kwade nacht gestolen door drie boeven. Ze waren echter veel te zwaar voor hun korjaal, zodat hun boot zonk. Het drietal kon zich redden door naar de kant te zwemmen, maar moest natuurlijk maken dat ze wegkwamen. Ze hebben toen het kamp van Erik opengebroken en een dure plank waarop je achter een speedboot kan liggen gestolen en hebben zich met de stroom mee laten voeren de rivier af. Natuurlijk vielen ze op, dus ze zijn gearresteerd en voor twee jaar in de cel beland.

De hutjes zijn uitermate simpel en behalve de mensen woont er een rode ara die een halve vleugel mist. In de broedtijd mag er niet op ara’s gejaagd worden, maar in sommige periodes wel. Dat mag dan alleen met een jachtvergunning, maar als je een vergunning hebt, mag je onbeperkt jagen. Handelaren regelen zo’n vergunning en hebben dan hun lokale leveranciers. Deze ara dient als lokvogel voor de rode ara’s die overvliegen. De stakker mag vrij rondlopen, maar is in gevecht geraakt met de haan die hem ernstig toegetakeld heeft. Hij mist nu ook een oog. Ook staat er een kooi met twee kleine papegaaitjes in carnavalskleuren. Ook zij dienen als lokvogel. Met het vangen van vogels vult de familie hun schamele inkomen aan. Erik vertelt dat er echt honderden en honderden ara’s verhandeld worden. Een onderzoeker heeft verteld dat hij schat dat de populatie in vijf jaar tijd met 50% is afgenomen. Erik zoekt wegen om het gebied voor vijf jaar geheel voor jacht af te sluiten, maar dat is hier niet zomaar voor elkaar te krijgen.

Peperpot

Na nog een mooie wandeling achter het kamp en een prima lunch moeten we weer terug. We hadden hier graag nog langer willen blijven, het is zo’n fijne plek. We varen weer terug naar Wageningen, stappen over in de auto en rijden met Erik terug naar Paramaribo waar we in het donker aankomen.

In Paramaribo gaan we de volgende dag gelijk een hele dag op stap met een vogel- en natuurgids om in de buurt van Paramaribo vogels te kijken. Aniel, onze gids, is aangewezen als alternatief door de ‘echte’ vogelgids die al bezet was. Aniel zegt bij de introductie dat hij veel van insecten en planten weet (hij is bioloog), maar dat vogels niet zijn sterkste kant zijn en dat is waar. Een vogeltour wordt het dus niet echt, maar we zien en horen wel veel dingen en hebben een mooie dag met als hoogtepunt een slang en de muis. Zoals altijd heb ik mijn kleine laptopje bij me om op te schrijven wat we allemaal doen en bij te houden welke vogels en andere boeiende dingen we zien. Gisteren heeft het kleine muisje dat ik daarbij had de geest gegeven. Nu zit er wel zo’n blokje op het toetsenbord dat je ook kan gebruiken als muis, maar daar ben ben ik niet handig mee. Ik vlieg van hot naar haar over het scherm, doe dingen die ik niet wil en tob tijden om de dingen te doen die ik wel wil. Gelukkig zijn we nu in de stad, dus schakelen we Aniel in om een nieuwe muis te kopen. Dat valt nog helemaal niet mee. De eerste winkel heeft alleen draadloze muizen – te onhandig voor onderweg – , de volgende tien winkels verkopen helemaal geen muizen, de winkel daarna heeft zoveel muizen verkocht dat hij er geen één meer over heeft, dan volgen weer tien winkels zonder muizen. Wij hebben de hoop al opgegeven, maar Aniel weet steeds nog iets te bedenken en uiteindelijk in winkel nr 25 komen Rik en Aniel trots met hun buit naar buiten. Hulde voor Aniel, ik zal goed voor mijn nieuwe muisje zorgen.

Fietsen in Commewijne

Na twee nachten Paramaribo gaan we weer even de stad uit. We gaan vandaag de fietsen die voor ons klaarstaan ophalen en een paar dagen fietsen in het Commewijne district. Het Commewijne district is van oudsher een plantagegebied. En alhoewel er nu nog maar één koffieplantage is, herken je nog veel van de oorspronkelijke plantagestructuur aan de dorpjes en plaatsnamen. We halen de fietsen op en pakken in de bijgeleverde fietstassen de spullen voor een paar dagen en vertrekken dan richting Nieuw Amsterdam dat maar zo’n 10 km verderop ligt. Het fietsen is wel even wennen, want ze rijden links in Suriname, er zijn geen fietspaden, in de stad is druk verkeer en ze houden hier niet erg veel rekening met fietsers en passeren je soms behoorlijk krap. Als we eenmaal de stad uit zijn wordt het richting Nieuw Amsterdam een stuk rustiger. In Suriname doe je veel per boot en ook nu moeten we de grote Suriname rivier per boot oversteken om in Nieuw Amsterdam te komen.

We zetten de bagage af bij het hotel, zodat we de fietsen met een gerust hart achter kunnen laten als we even ergens willen kijken en gaan eerst naar Fort Nieuw Amsterdam. De resten van het fort dat diende om de kolonie te beschermen tegen kapers op de kust, zijn nu te bezichtigen in het openluchtmuseum.
Het voormalige kruithuis is nu ingericht als museum ter herdenking van de Surinaamse veteranen in de Tweede Wereldoorlog en in de Korea-oorlog. De informatie is niet geheel up-to-date, want ze geven aan dat nu 30! jaar na de oorlog er haast gemaakt moet worden met de veteranenclub omdat er ieder jaar minder veteranen zijn. Het meest bijzondere van het openluchtmuseum is het lichtschip, Dat is een omgebouwd zeilschip met een lichtbaken erop dat schepen moest waarschuwen voor gevaarlijke plekken.

Vanaf het fort rijden we volgens de route in ons routeboekje naar Mariënburg. In Mariënburg is maar één bezienswaardigheid en die kan je niet mislopen. Als we door het dorp fietsen, wordt er geroepen: u moet daar rechts af. ‘Daar’ is het terrein van de voormalige suikerfabriek en rumstokerij die in handen was van de Nederlandse Handelsmaatschppij. Op de oprit worden we al aangesproken door meneer Takee die nu 75 is en zijn hele leven in de fabriek heeft gewerkt en in een huisje bij de ingang woont. Als wij ons voorstellen, wordt Rik, zoals gebruikelijk hier, aangesproken als meneer Rik, maar als ik mijn naam zeg, vraagt hij of ik de vrouw ben van meneer Rik. Dat klopt. Vanaf dat moment ben ik mevrouw Rik. Meneer Takee is een aandoenlijke en innemende oude man en duidelijk aangedaan is door het lot van de fabriek. Hij herhaalt keer op keer hoe bij de onafhankelijkheid de Nederlandse Handelsmaatschappij voor het symbolische bedrag van 1 gulden de fabriek aan Suriname heeft verkocht, maar dat de grond nog steeds eigendom van Nederland is. Van de suikerfabriek is slechts een ruïne over. Er staat nog een hoog al lang leegstaand en vervallen gebouw waar vroeger de rum gestookt werd, we zien stoommachines, de oude spoorrails en een verroeste locomotief. Meneer Takee vertelt bij elk restant wat het geweest is, welke Nederlandse heren (meneer Visser, meneer Kok) er gewerkt hebben, waarbij hij elke zin begint met ‘meneer Rik, mevrouw Rik’. Hij is nog steeds vol lof over alle blanken en ook de blanken waar hij mee gewerkt heeft, want ‘die leerden ons discipline en dat hebben we nodig’. Hij herhaalt ook voortdurend dat al het Nederlandse geld bij zakkenvullers terecht is gekomen en elke keer als hij ons weer iets vervallens laat zien volgt er ‘jammer hè’. Inderdaad is het doodzonde dat zo’n goed functionerend bedrijf in zo’n korte tijd door wanbeleid vergaan is tot een hoop schroot. We hebben erg veel foto’s van de fabriek, want meneer Takee staat erop ons bij elk onderdeel te vereeuwigen ‘om te bewijzen dat we er zijn geweest’. We volgen zijn instructies braaf op, maar het kan zijn dat niet alle foto’s het fotoboek bereiken. We nemen afscheid van een prachtige rondleider en zullen nooit meer vergeten dat de grond nog van Nederland is. Meneer Takee lijkt hiermee wel te willen bezweren dat de Nederlanders weer terug komen om iets moois met de grond te doen.

Vanaf Mariënburg steken we met een bootje over naar Frederiksdorp waar we maar kort blijven, omdat het al laat is en we niet met donker terug willen fietsen. De voormalige plantage Frederiksoord is nu een nationaal monument. Er staan nog oorspronkelijke houten huizen en het oude politiebureau uit lang vervlogen tijden. Het heeft sinds een aantal jaren een nieuwe functie en is nu in zijn geheel een prettig aandoend resort met bijgebouwde bungalows. Terug bij het hotel informeren we tot hoe laat we kunnen eten. Het antwoord is verrassend. Er is helemaal geen eten. Geen probleem als je in de buurt kan eten, maar het enige restaurant dat nu nog open is, is een onaantrekkelijk uitziende mini-Chinees. Zodoende komen we met een pakje instant noodles en een voorschot op het ontbijt dat we al op de kamer hebben goedkoop de avond door. De reden dat we al ontbijt hebben, is dat ze hier pas vanaf 9 uur ontbijt serveren en dat is wel erg laat om aan de nieuwe dag te beginnen.

De tweede fietsdag fietsen we naar Peperpot, omdat we daar graag nog een keertje rond willen kijken. Die route staat niet in het fietsboekje en de kaart die we hebben heeft weinig te maken met de omgeving waar we zijn. Omdat er ook geen enkele wegwijzer staat, wordt het gokken hoe we er komen. Laat nou de weg die Rik voorstelt precies de goede weg zijn. We komen uiteindelijk bij een rotonde en dan twijfelen we hoe we verder moeten, totdat we zien dat een van de wegen ‘Weg naar Peperpot’ heet. Dat lijkt ons een aanwijzing. Net op de ‘Weg naar Peperpot’ vragen we bij een overheidsinstelling die iets met landbouw doet of we zo goed gaan. Nee, ondanks zijn naam moeten we toch naar de andere weg en terwijl we denken nog een stuk te moeten fietsen, blijken we er dan heel snel te zijn. We kijken weer rond op het mooie natuurpad en zien naast wat vogels ook weer groepen doodshoofdsaapjes en veel reuzenteju’s. Reuzenteju’s zijn reptielen die lijken op hagedissen en verwant zijn aan de Komodovaraan (maar veel kleiner en ongevaarlijk). We moeten op tijd weer terug zijn want om drie uur worden we opgehaald voor de schildpaddentour.

Geen zeeschildpadden

Sleephelling onderweg naar Matapica

Sleephelling onderweg naar Matapica

Al heel lang wil ik ooit een keer de zeeschildpadden zien als ze aan land komen om eieren te leggen. De reis naar Suriname is daarom in dit seizoen gepland en vandaag gaat het dan gebeuren. We gaan naar de schildpadden. We gaan eerst met een boot naar Johan en Marghareta en stappen daar over op een kleiner bootje dat ons dwars door voormalige plantages die nu onder water zijn gezet voor visvangst en de uitgebreide mangrovemoerassen naar het strand brengt. De tocht door het moeras is spectaculair. Het is onbegrijpelijk hoe iemand hier de weg weet en door de ondiepe en smalle kreekjes heen kan manoeuvreren. Halverwege stoppen we bij een soort drijvend eiland voor een heerlijk meegebracht diner en dan gaan we nog dieper het moeras in tot we uiteindelijk na 2,5 uur varen bij het strand uitkomen. Vanaf hier gaan we lopen. De hele dag is het al dreigend en regenachtig dus we hebben de poncho’s mee en dat blijkt niet onverstandig. We lopen door stukken bos die tot aan zee doorlopen en over opener strand. Het wordt al snel donker, in het bos mogen we van gids Rowan de lampjes wel aan, maar op het strand moeten we ze uitdoen. Niet zo’n goed idee, want daardoor zie ik een uitstekende tak aan een dode boom niet waardoor mijn been behoorlijk geschaafd raakt en – wat nog veel erger is met 2,5 week vakantie te gaan – mijn broek een winkelhaak van 10 cm oploopt. Van Rowan mogen dan toch de lampjes aan. Na een poosje parkeert Rowan ons om zelf verderop te gaan kijken. Na een hele tijd wachten komt hij terug en zegt: ‘helemaal niks hè’.

Langzaam maar zeker beginnen we nattigheid te voelen, dus ik vraag of het wel eens gebeurt dat ze geen schildpadden zien. Het onthutsende antwoord luidt: ‘Ja, heel vaak’. Dit is de zevende keer dat ze gaan en ze hebben één keer één schildpad gezien. Daarnaast zijn we hier bij laag water. En wat zegt Rowan daarover: ‘Ja, het is laag water hè en dan komen ze niet, ze kunnen nu niet door de modder’. Dat wisten ze toch van tevoren! We vragen of het zin heeft om te wachten. Dat ligt aan ons, ook een antwoord waar je weinig mee kan. Maar, zegt Rowan, als we wachten kunnen we beter een stukje terug gaan. Dat doen we en na een poosje parkeert Rowan ons om zelf vooruit te gaan. Intussen gaat het regenen en de gewone regen gaat over in een stortbui, zodat we in het stikdonker samen op een verlaten strand met poncho’s aan onder douche lijken te staan. Als Rowan terugkomt zien we een heleboel lichtjes meer. Een tweede groep van zes mensen komt ook naar de schildpadden kijken. Ook zijn zij al druipnat. We praten ze maar even bij over de stand van zaken. De andere gids heeft een optimistische kijk op de zaak. Het kan zijn dat we ze binnen vijf minuten zien, het kan zijn dat we ze niet binnen vijf minuten zien, dus de kans is 50%. Rowans aanbod is nog om tot 3 uur te wachten omdat er dan een geringe kans is dat ze komen. Vanaf negen uur in de stromende regen nog zes uur wachten op vrijwel zeker niets, vinden we echt te gortig, we gaan terug. We zijn zo door en door teleurgesteld en ook zo boos. We zijn op een zinloze missie gestuurd, terwijl we zo naar dit onderdeel uitgekeken hadden. De natuur laat zich niet dwingen, maar op een verkeerd tijdstip op een verkeerde plek gebracht worden, klinkt toch een beetje naar oplichting.

De terugtocht met de boot door het moeras in het stikdonker is spectaculair en we hebben diep respect voor de stuurmanskunst van Rowan die door de uiterst smalle en ondiepe kreekjes slingerend de weg weet te vinden. Vanaf de boot worden we door Albert, lokale organisator van de tour, teruggereden naar ons hotel. We hebben onderweg een stevige discussie met hem en Rik wijst hem erop dat hij nu snel geld verdient aan deze tours maar zijn naam zo te grabbel gooit, dat Nederland geen zaken meer met hem gaat doen. Hij vertelt nog dat een paar dagen geleden een Tui groep van 20 man op een andere plek – ook georganiseerd door hem – ook niets heeft gezien. Alsof dat het voor ons beter maakt. Thuis is de stemming er een beetje uit. We hangen alle natte spullen uit, ik repareer provisorisch de broek en we zetten maar een kopje thee. Geen schildpadden, wat een sof.

Bakkie en Warappa kreek

De volgende dag reizen we weer verder. We gaan naar Bakkie. Bakkie wordt gerund door Mascha en Bas en er hoort een verhaal bij. Mascha’s opa bezat een stuk land op een voormalige plantage. Bij de afschaffing van de slavernij in 1863 bleven slaven nog tien jaar in dienst en na die tien jaar kregen ze recht op een eigen stuk grond. Mascha heeft dat stuk grond van haar opa geërfd. Bas en Mascha hebben nu het gebied weer helemaal opgeknapt en de kreek die vroeger naar zee liep, maar helemaal dichtgegroeid was, weer open gemaakt. ‘Bakkie’ – om praktische redenen niet het geërfde stuk grond, maar een plek er vlakbij – is door hun helemaal opgeknapt. Ze hebben het huis dat er stond weer in ere hersteld en bewoonbaar gemaakt en van de ruige wildernis een prachtige tuin gemaakt vol bomen en eetbare en geneeskrachtige planten. In de tuin staan drie huisjes waar je kan logeren en in hun huis is een grote kamer ingericht als museum. Het is indrukwekkend en onvoorstelbaar hoeveel werk ze verzet hebben om van een plek van niets een waar paradijsje te maken. Bakkie is alleen per boot te bereiken en om bij de boot te komen, moet je eerst nog 7 km over de weg. De bedoeling was dat we dat per fiets zouden doen, maar als we opstaan is de lucht egaal grijs en komt de regen met bakken uit de lucht. We gaan dus met de auto. Tijdens de boottocht naar Bakkie wordt het gelukkig een beetje droog en lijkt het zelfs wel op te klaren. Op Bakkie worden we met open armen ontvangen. Niet alleen door Mascha en Bas, maar ook door een leger muggen die zich massaal op je storten voor hun feestmaal.

Vanwege de muggen gaan we tijdens de hevigste muggentijd naar het museum, zodat we lekker binnen zitten en de muggen buiten moeten wachten op hun eten. Het museum is indrukwekkend. Er zijn originele boeken van Stedman waarin de gruwelijke behandeling van de slaven worden beschreven, originele kaarten van Blaeu van Suriname, martelwerktuigen die de slaven in bedwang moesten houden en een handgeschreven ziekenhuisregister waarin een handgeschreven brief van de eerste zwarte, vrouwelijke arts van Suriname zit. Omdat Bas alles zelf verzameld heeft, kan hij er ook uitermate boeiend over vertellen.

De tweede dag op Bakkie staat voor ons een vogelexcursie in de Warappakreek gepland. Vielen de eerdere vogelgidsen wat tegen qua kennis, deze bepaald niet. Ook deze gids heeft geen vogelboek bij zich, maar dat hoeft ook niet. Het is Otte Ottema, een van de auteurs van ‘Birds of Suriname’, de enige echte – en inmiddels uitverkochte – vogelgids van Suriname. We gaan de hele dag met hem met de boot op stap en we genieten enorm, want als Otte erbij is, komen alle vogels even gedag zeggen en zich netjes aan ons voorstellen. Otte heeft een apparaat bij zich waarop alle vogels door hemzelf opgenomen te horen zijn. Als hij verwacht dat ergens iets kan zitten, laat hij het geluid horen en vrijwel altijd komt dan het vogeltje meteen kijken wie er is. Hij heeft gevraagd wat we willen zien. Ze hebben hier een gele specht die er op het plaatje prachtig uitziet, dus dat wordt mijn verzoeknummer. Onderweg lukt het niet om die te zien, maar bij Bakkie heeft Bas hem ook gezien en Otte rust niet voordat we ook die op het terrein van Bakkie echt goed gezien hebben. Otte weet zoveel dat hij echt vogels kan toveren en daarnaast is het een wat excentrieke, maar ontzettend gezellige man. We hebben een topdag. Vooraf vreesden we voor het weer. ‘s Morgens vroeg is het opnieuw egaal grijs en hoost het, maar we hebben geluk. De hele dag blijft het droog en pas ‘s avonds gaat de douche boven weer aan.

Ik ben de brief op zondagmorgen begonnen en ik rond de brief bijna een week later op zaterdagavond af. Morgen gaan we helaas weer weg van Bakkie. We gaan in Nieuw Amsterdam de fietsen ophalen en terug naar Paramaribo. De dag daarna beginnen we dan aan een tocht van een week echt het binnenland en de jungle in waarbij we in bushcamps overnachten, dus geen stroom en geen internet. Ik ga proberen om morgen in de stad deze brief te versturen en daarna blijft het dus even stil vanuit hier.